Thuishaven van de familie Apon
De familie Apon: wie zijn wij?
Onze stamvader Engebrecht Apon werd gedoopt op 3 september 1677 te Rotterdam. In 1947 bedroeg het aantal Apon-naamdragers 212. Rotterdam was heel duidelijk nog steeds de thuishaven van de familie.

In 2007 was het aantal naamdragers licht gegroeid naar 289, en is er ook duidelijk meer spreiding over het land.

Hoewel de familienaam Apon inmiddels het 350-jarig jubileum nadert, kent Rotterdam een geschiedenis die nog veel verder strekt. Op deze pagina zullen we de ontstaansgeschiedenis van Rotterdam kort belichten en de ontwikkeling van de stad beschrijven tot rond het jaar 1675.
Rotterdam
Het gebied van het tegenwoordige Rotterdam en omgeving kende al vroeg bewoning. De oudste sporen dateren van de Prehistorie en de Romeinse Tijd. Hierna raakte de regio in de 3e eeuw na Christus voor lange tijd ontvolkt als gevolg van invallende Germaanse stammen en een natter klimaat. Tijdens de overheersing van de Franken en onder Karel de Grote was het gebied rond wat nu Rotterdam is, dunbevolkt. Tussen 700 en 1000 nam de bevolking langzaam toe, o.a. door een droger wordend klimaat. Hierdoor werden de veengebieden in Holland makkelijker af te wateren en te ontginnen middels het graven van sloten. Rond het jaar 1000 was er in het Maas-Merwedegebied langs rivieren en kreken op veel plaatsen sprake van bewoning, onder andere te Rotta aan de benedenloop van het veenriviertje de Rotte. Intensievere bewoning en cultivering van het plattelandgebied duurde voort tot aan de 12e eeuw. Landheren speelden een grote rol bij de financiering hiervan en vergaarden veel macht. Grote overstromingen aan het eind van de 12e eeuw maakte dat o.a. Rotta steeds minder economisch aantrekkelijk werd. Om toch aan inkomsten te komen werd op een groot aantal plaatsen langs het water tol geheven, zo waren er reeds vroeg tollen in Vlaardingen, Geervliet, Moordrecht en, de belangrijkste, in Dordrecht. Beheersing van de tollen maakte een heer machtig

In de twaalfde eeuw maakten stormvloeden en overstromingen een einde aan veel nederzettingen, waaronder Rotta. Mensen werden landinwaarts gedreven naar hogere en drogere gebieden. Een effectievere, beter georganiseerde waterstaatszorg werd daarop in het leven geroepen. Het leidde tot beschermende maatregelen, zoals de aanleg van dammen, sluizen en dijken, wat terugwinning van verstroomd land mogelijk maakte. Ook hier speelden de graven weer een grote rol. In de 12e eeuw werd er een zeedijk aangelegd om het Schieland en Delfland te beschermen tegen de Noordzee, die hier in de monding van de Maas vrij spel had. Deze dijk, Schielands Hoge Zeedijk, volgde het tracé Westzeedijk – Schiedamsedijk – Hoogstraat – Oostzeedijk – Groenedijk. Door de bedijkingswerkzaamheden ontstond langs de noordelijke Maas-Merwedeoever een langgerekt, aaneengesloten dijkfront. Aan de benedenloop van de Rotte kon dankzij dijkaanleg en herontginning in de dertiende eeuw weer gewoond en gewerkt worden. De Rotte werd in dat kader om streeks 1270 afgedamd met een 400 meter lange dam die vrijwel direct bebouwd werd en later de Hoogstraat genoemd zou worden.
Handel en nijverheid
Rond deze dam ontstond een nederzetting waar men in eerste instantie leeft van visserij. Al snel werd het ook een handelsplaats en ontstaan de eerste havens, zoals de Oude Haven en het Haringvliet. De nederzetting ‘Rotterdam’ bestond uit twee ambachten aan weerszijde van de Rotte en komt rond 1281-1284 voor het eerst onder die naam in de bronnen voor. In het Maas-Merwedegebied begonnen in dezelfde periode door handel zich steden en stadjes als Dordrecht, Brielle, Vlaardingen en Schiedam te ontwikkelen. Agrarische vooruitgang bevorderde het handelsverkeer, waardoor de voorheen agrarische samenleving verstedelijkte. Agrariërs produceerden meer dan ze zelf nodig hadden en begonnen het overschot te verhandelen en zich te specialiseren. Dit kwam de handel en nijverheid ten goede. Ook het gunstig gelegen Rotterdam bezat stedelijk potentieel en in de veertiende eeuw groeide deze plaats mede dankzij grafelijke privilegiëring langzaam uit tot een stedelijke nederzetting. Zelf handelden de nederzettingen in het Maas-Merwede gebied in de 13e eeuw nog niet zoveel, er werd vooral geprofiteerd van voorbijtrekkende internationale handel, middels een uitgebreid tolsysteem.
Stadsrechten
Op 17 maart 1299 kreeg Rotterdam stadsrechten, deze werden echter al snel weer ingetrokken. Het grafelijke ambacht ten oosten van de Rotte kreeg in 1328 een stadsrechtachtig privilege, wat een vrij grote mate van bestuurlijke zelfstandigheid met zich meebracht. Het definitieve stadsrecht van 7 juni 1340, verleend door graaf Willem IV van Holland, ook bekend als graaf Willem II van Henegouwen, gold voor de hele, nog vrij landelijke nederzetting waar toen hooguit zo’n 2000 mensen zullen hebben gewoond. Het stadsrecht omvatte onder meer tolvrijdom, toestemming om twee jaarmarkten te houden, vrijstelling van een aantal belastingen en uitgebreide bevoegdheden op het gebied van bestuur en rechtspraak. In ruil hiervoor had de stad o.a. financiële verplichten aan de graaf en behield de graaf jurisdictie over het gebied.
Het 14e eeuwse Rotterdam had hooguit enkele duizenden inwoners. Epidemische ziektes markeerden het einde van een bevolkingstoename. Immigratie vanuit het omringende platteland compenseerden dit. Toch had Rotterdam nog een landelijk karakter.

Bier en laken
Nogal wat Rotterdammers werkten als zelfstandigen in de stedelijke nijverheid en ambachten ten behoeve van de lokale markt; alleen in de bierbrouwerij en lakennijverheid werd op zeer bescheiden schaal voor de export geproduceerd. In de 14e eeuw concurreerde Rotterdam met Delft aangaande de export van bier en laken. Delfshaven ontstond in 1398 aan de monding van de Delfshavense Schie. In 1389 gaf hertog Aelbrecht van Beieren, graaf van Holland en Zeeland, de stad Delft (toen nog Delf) toestemming een waterdoorgang te graven naar de Maas. Daarmee kon Delft de concurrentie beter aan met de stad Rotterdam. De bevolking van Delfshaven leefde vooral van scheepsbouw (zoals de scheepswerf van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie), branderijen en jeneverstokerijen, visvangst en verwante bedrijvigheid. De zoutziederij leverde vooral aan de haringvissers. Bij de traankokerij werd de door Groenlandvaarders aangevoerde walvistraan verwerkt. Uit de stadsarchieven blijkt dat een redelijk aantal Apons in latere tijden in Delfshaven hebben gewoond (en waarschijnlijk gewerkt). In 1886 werd Delfshaven geannexeerd door Rotterdam.
Stadsopbouw
De bebouwing, overwegend bestaande uit eenvoudige houten huizen, was het het dichtst rond de dam of Hoogstraat. Hier bevonden zich niet alleen kerk, kapellen en bagijnhof, maar ook het Gasthuis. Deze ging in 1402 in vlammen op. Grote stadsbranden kwamen vaak voor in de Middeleeuwen en ook in Rotterdam golden er strenge regels met betrekking tot het gebruik van vuur en brandpreventie. De Rotte, haven en grachten boden in geval van brand een behoorlijke bluswatervoorziening. Een brandweer bestond er in die tijd niet: in geval van brand was elke burger (poorter genoemd) verplicht te helpen. Het gebied rond de dam met de nabijgelegen haven vormde in ruimtelijk en economisch opzicht eveneens een centrum als knooppunt van aan- en afvoerwegen met marktplaatsen. De dam met afwateringssluizen vervulde voor de omliggende plattelandsambachten die via de Rotte afwaterden een essentiële rol, zodat ook in waterstaatkundig opzicht van een centrumfunctie kan worden gesproken, al was de stad zelf niet betrokken bij de kering van buitenwater en lozing van binnenwater. Om de stad werden na het midden van de veertiende eeuw grachten gegraven: langs de Coolvest en Warande. De ligging van de oude oude waterverbindingen bepaalden in belangrijke mate de structuur van de (latere) landverbindingen en straten- en wegennetwerk.

Er werden stadswallen aangelegd (voornamelijk van hout, omdat dit goedkoper was dan steen), die in 1360 de toen nog kleine stad ommuurden, met de stadspoorten Goudse Poort, Delftse Poort, en Schiedamse Poort. De omvesting van de stad leidde tot de omgrachting ten westen en ten oosten van de stad. Dit was een onderdeel van een verdedigingsstelsel dat uit wallen, muren en poorten bestond. De belangrijkste straat liep over de dam in de Rotte en werd ingedeeld in Westeinde, Middeldam en Oosteinde. Eind veertiende eeuw kreeg deze straat de naam Hoogstraat. De interlokale wegen naar Schiedam en Delft in het westen en Gouda en Utrecht in het oosten kwamen op de Hoogstraat uit. Het water scheidde de verschillende stadsdelen van elkaar, die met bruggen met elkaar in verbinding stonden. In 1373 deelde het Rotterdamse bestuur Rotterdam in in vier wijken (ookwel vierendelen genoemd): Middeldam, Oppert, Westvierendeel en Oostvierendeel. Middeldam en Oppert vormden samen de stadskern. West- en Oostvierendeel bestonden uit de nieuwe uitbreidingen ten westen en ten oosten van de oude stadkern en uit de buitendijks gelegen West- en Oostnieuwlanden, ofwel de waterstad in het zuiden.
Overslaghaven
In het internationale handelsverkeer nam het kleine Rotterdamse aandeel in import, export en doorvoer toe, mede omdat door het graven van de Rotter damse Schie een verbinding met het Hollandse stedengebied tot stand was gekomen. In het midden van de veertiende eeuw kwam de internationale vrachtvaart en handel in Rotterdam op gang. Rotterdammers namen deel aan de handel als schipper, koopman of bevrachter en voeren vooral met agrarische producten uit het Hollandse en Duitse achterland naar Engeland, vanwaar huiden en wol naar de steden in Holland en Zeeland werden gebracht. Rotterdam begon in toenemende mate als overslagshaven te fungeren. Vanuit Noord-Frankrijk werd er graan en wijn geimporteerd naar Rotterdam. Uit Scandinavië werd hout en graan geïmporteerd. Het waren geen makkelijke tijden. In de 15e eeuw zorgden oorlogen in Scandinavië en met Engeland voor instabiliteit. Misoogsten, honger en zeekapingen bemoeilijkten de zeehandel nog verder. In de veertiende eeuw was Rotterdam een kleine rivierstad met een stedelijke nijverheid, die zich nog niet kon meten met steden als Delft.
Nijverheid in de 15e eeuw
Rotterdam telde rond 1400 cirka 2000 tot 3000 inwoners en was daarmee één van de kleinere steden in Holland en Zeeland. In 1412 verleende graaf Willem VI aanvullende stadsrechten aan Rotterdam, waardoor het stadsgebied werd vergroot en Rotterdam meer macht kreeg over het omringende platteland. Rond Rotterdam werden grote gebieden land gebruikt voor landbouw en de winning van turf. Op de stedelijke weekmarkt in Rotterdam werden producten en diensten tussen de stad en het omliggende platteland uitgewisseld. In het dagelijks leven namen de markten een belangrijke plaats in. De twee jaarmarkten zijn in Rotterdam nooit een succes geweest, maar tijdens de weekmarkt was het druk in de stad. De smalle straatjes die vaak niet breder waren dan 5 meter en de vele marktkooplui die zowel uit Rotterdam kwamen als uit omringende gebieden toestroomden zorgden voor een druk tafereel. Tijdens de 15e eeuw begonnen ambachts- en kooplui zich te verenigen in gildes. De oudste gildes waren die van de de wollewevers, bakkers en vollers. Tegen het einde van de 15e eeuw hadden de meeste Rotterdammers die werkzaam waren in een nijverheid, zich aangesloten bij een gilde. De economie groeide gestaag en bloeide rond 1450 op om vervolgens rond 1500 in zwaarder water terecht te komen. De bierbrouwerij en de lakennijverheid waren het belangrijkst. Ook nu was het gebied rond de Middeldam en haven het economisch centrum van Rotterdam. Veel van de economische activiteit, en dan vooral op het gebied van de scheepvaart en de markthandel langs straten en grachten, speelde zich hier af.

De Hoekse en Kabeljauwse twisten
In de 14e en 15e eeuw braken er conflicten uit in Holland die ongeveer 150 jaar duurden, en die de Hoekse en Kabeljauwse twisten worden genoemd. Ook het gebied Schieland en specifieker Rotterdam raakten hierbij betrokken. Wat was er precies aan de hand? Toen in september 1345 graaf Willem IV sneuvelde in Friesland, had hij geen wettige kinderen die hem konden opvolgen. Zijn naaste verwant was zijn zuster Margaretha van Beieren, die getrouwd was met Lodewijk van Beieren. Zij werd de opvolger van Willem IV, maar ook haar zoon Willem (die later als graaf Willem V Holland zou regeren) kreeg bestuurlijke taken. Toen er geschillen ontstonden tussen moeder en zoon, en elk een eigen aanhang kreeg, waren de Hollandse partijtwisten geboren. Van oorsprong waren de Hoekse en Kabeljauwse twisten adelsveten, waar de steden buiten bleven doordat verschillende landsheerlijke organen problemen tussen steden onderling oplosten. Viel echter de landsheerlijkheid als machtfactor weg, bijvoorbeeld door opvolgingskwesties, dan werden de steden ook vaak in militair opzicht in de adellijke machtsstrijd betrokken; zij vielen dan in handen van Hoeken of van Kabeljauwen.
Rotterdam probeerde zich afzijdig te houden van de twisten toen deze in 1350 uitbraken. De stad was nog niet versterkt, en had nog maar tien jaar stadsrechten. In 1358 kreeg Rotterdam toestemmingen de stad te versterken, wat in verband stond met de onrustige situatie. De eerder genoemde landsheer Aelbrecht van Beieren wilde een betrouwbaar steunpunt in de buurt van Delft, wat een Kabeljauws bolwerk was. Hiernaast was Rotterdam een belangrijk punt in de verbindingswegen in Holland, en daarom moest de stad zo veilig mogelijk zijn. Pas in 1417 raakt Rotterdam echt betrokken bij de twisten. Graaf Willem VI van Holland was gestorven, en zijn (Hoekse) dochter Jacoba van Beieren volgde hem op. Jacoba verbond zich met de Hoekse edelen. Net als in 1345 ontstonden hier conflicten over: kon een vrouw wel Holland regeren?
Jacoba’s (Kabeljauwse) oom Jan van Beieren (1374-1425) zag zijn kans schoon en wist zich middels een alliantie met de Kabeljauwen in Dordrecht te nestelen om van daaruit zijn macht uit te breiden. Op 10 oktober 1418 lukte het hem om Rotterdam in te nemen. Ondanks dat Rotterdam Jacoba trouw was, en dus Hoeks, waren er ook Kabeljauwen in de stad die Jan hartelijk binnenhaalden. Jan liet de stad meteen versterken, om te voorkomen dat deze weer zouden worden ingenomen door de Hoeken. Er werden boeren uit de omgeving opgetrommeld om voor het benodigde graafwerk te zorgen. Hiernaast werden er in Rotterdam manschappen gelegerd en werd de stad voorzien van schepen, buskruit en tarwe. Rotterdam werd een Kabeljauws bolwerk. Toen Jan van Beieren in 1425 stierf, ontstond er een strijd tussen Jacoba en hertog Filips III van Bourgondië (ook Filips de Goede genoemd) die optrad als erfgenaam van Jan van Beieren. Rotterdam steunde in deze strijd de zijde van Filips. De oorlog werd beëindigd op 3 juli 1428 met de Zoen van Delft. Hierin stonden de voorwaarden waaronder Jacoba haar titels kon behouden. Jacoba moest onder andere Filips als Graaf van Holland en Zeeland en Henegouwen erkennen. Hiermee werden de Nederlanden onderdeel van het Bourgondische Rijk. Filips probeerde de rust in zijn gewesten te bewaren door permanente stadhouders voor de gewesten aan te stellen. Hij probeerde de Hoeken en Kabeljauwen met elkaar te verzoenen: de namen Houck en Cabeljau waren voortaan verboden.


Jonker Frans
Ondanks de Zoen van Delft waren de partijtwisten nog niet beëindigd, met name doordat Filips’ zoon en opvolger Karel de Stoute de Hoeken buiten spel zette. Tussen 1482 en 1493 was het weer onrustig in Holland. Karel de Stoute zijn dochter en opvolger Maria slaagde er niet in de Hoeken en Kabeljauwen tot vrede te brengen. Vanuit Zeeland en Utrecht (Montfoort) probeerden Hoeken Hollandse steden in te nemen. De Hoeken waren het niet eens met de benoeming van Maximiliaan van Oostenrijk (die in 1477 met Maria was getrouwd) als graaf, nadat Maria overleed in 1482. Hierdoor werden de Nederlanden deel van het Habsburgse Huis.
De Hoeken in het Zeeuws-Vlaamse Sluis kozen Frans van Brederode (1465-1490) tot hun leider. Jonker Frans zeilde op 20 oktober 1488 met 48 schepen en tweeduizend krijgsknechten naar Rotterdam, dat door haar gunstige ligging zeer geschikt zou zijn om als uitvalsbasis voor verdere militaire ondernemingen te dienen. Frans vond echter bij Delfshaven de rivier toegevroren. Hij ontscheepte zich en ‘doer vrienden hulpe wan hi Rotterdam die stede’ zonder al teveel moeite, ook omdat de grachten bevroren waren. Rotterdam werd weer een Hoeks bolwerk en vanuit de stad stroopte en plunderde hij de gehele omliggende streek. Aanslagen op Schoonhoven, Schiedam en Leiden mislukten, maar Geertruidenberg, Overschie, Poelgeest en het slot van Woerden vielen wel in zijn handen. De aanwezigheid van Hoekse troepen in Rotterdam vormde een zware belasting voor de stedelijke economie, evenals de pogingen van de Kabeljauwen om de stad te isoleren en zo uit te hongeren.
De krijgskans keerde toen de vloot van Jonker Frans op de Lek bij Streefkerk werd verslagen en Rotterdam belegerd werd. Brederode zag onder druk van de uitgehongerde Rotterdamse bevolking geen uitkomst meer en gaf Rotterdam in ruil voor een vrije aftocht op 22 juni 1489 over aan de stadhouder Jan van Egmond. Hij begon echter dadelijk weer met zeeschuimen en maakte de Zeeuwse eilanden onveilig met een vloot van 38 schepen. Op 23 juli 1490 trof hij bij Brouwershaven een vloot die Jan van Egmond tegen hem had uitgestuurd. Aan beide kanten werd kloekmoedig gestreden, en toen het ’s avonds eb werd en enkele schepen op ’t droge raakten, werd de strijd te land voortgezet. De zege liet lang op zich wachten, maar toen jonker Frans eerst aan ’t voorhoofd verwond werd en hij in zijn been geschoten werd in handen viel van de vijand, sloegen de Hoeken op de vlucht. Jonker Frans van Brederode werd in zegepraal naar Dordrecht gevoerd en in de stadsgevangenis geworpen. Hij overleed daar op 10 augustus aan zijn verwondingen.

De achteruitgang was duidelijk te merken: in 1477 waren er in Rotterdam 1275 ‘haardsteden’ (huizen), in 1496 waren dit er nog maar 972, waarvan de helft door armen werd bewoond. Op dat moment zullen er hooguit 4000 mensen in Rotterdam hebben gewoond. Ook de haringvloot, die voor Rotterdam zo belangrijk was had onder de Jonker te lijden gehad: van 24 schepen in 1477 naar 11 schepen in 1496, evenals de bierbrouwerijen, waar er van de 25 nog maar 6 werkten. Toch is Jonker Frans een Rotterdamse held geworden. Rotterdam was zwaar getroffen, maar de omliggende steden en concurrenten nog veel zwaarder. Delft was al zijn schepen kwijt en in Gouda was bijna de helft van de haardsteden verloren gegaan. De Jonker Frans-oorlog had de concurrenten uitgeschakeld en de invloed van Rotterdam op het platteland vergroot. Dankzij Jonker Frans werd Rotterdam definitief een stad van betekenis in Holland.
Tussen 1449 en 1525 bouwde men de laat-gotische Laurenskerk. In het middeleeuwse Rotterdam was dit het enige stenen gebouw. Het was een ambitieus project: Rotterdam bestond in die tijd uit ongeveer 1200 huizen. De Rotterdammers wilden wedijveren met omliggende, grotere steden als Delft (met Delfshaven), Dordrecht en Schiedam.


De Nederlanden onder Spaans regime.
De kleinzoon van Maximiliaan van Oostenrijk, Karel V, erfde het gehele Habsburgse Rijk dat bestond uit Oostenrijk, de Bohemen, Hongarije, Bourgondië, de Nederlanden en veel van Italië. Aangezien Karel V ook een kleinzoon was de Castiliaanse koningin, werd hij in 1516 tevens gekroond tot koning van Spanje. Karel V heeft veel gedaan om de Nederlanden tot één land te smeden. Tijdens zijn bewind ontstond er grote godsdienstige onrust in Europa. Er onstonden grote onenigheden tussen het katholicisme dat steeds meer aan macht moest inleveren en het nieuwe protestantisme. In Nederland waren het protestantse Calvinisme en de Lutherse stroming populair. Karel V zijn pogingen om eenheid binnen zijn landen en het christendom mislukten en in 1555 deed hij afstand van de Duitse troon. Hierbij werd bepaald dat de Nederlanden katholiek moesten blijven en voortaan de Spaanse troon zouden toebehoren. Karel V zijn zoon, Filips II naam de troon over en werd koning van Spanje. Filips II was een voorvechter van het katholicisme en probeerde actief het protestantisme in de opstandige Nederlanden te bevechten. Dit leidde tot een zelfstandigheidsstrijd in de Nederlanden, de Tachtigjarige Oorlog. De verzetsbeweging van de Geuzen, die voornamelijk bestonden uit Calvinisten, voerden actief strijd tegen de Spanjaarden en Spanjegezinde Nederlanders. Willem van Oranje bekeerde zich in Dordrecht tot het Calvinisme en steunde de Geuzen. De Tachtjarige Oorlog kwam tot het Twaalfjarig Bestand met de Nederlandse onafhankelijkheid in 1609. Dat bestand zou tot 1621 duren.
Rotterdam en de Spanjaarden
Doordat de Geuzen de handelsroutes over zee onveilig maakten, was Rotterdam rond 1570 loyaal aan het Spaanse gezag om dat handel veilig te stellen. In 1572 wilde de Spaanse stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, Bossu, Rotterdam als uitvalsbasis gebruiken om de Geuzen te bevechten. Bij zijn intocht in de stad werden de Spaanse troepen echter gehinderd door opstandige Rotterdammers. In Holland viel stad voor stad ten prooi aan de Geuzen en op 21 juli 1572 verlieten de Spanjaarden Rotterdam, dat hierdoor geen Spaans bolwerk meer was. Diverse steden in de omgeving riepen de prins van Oranje tot stadhouder uit en op 25 juli trokken de Geuzen Rotterdam binnen. Het betekende een onruste tijd voor de Rotterdammers. Velen die Spanjaarden trouw waren geweest, vertrokken, het Geuzen stadsbestuur koos een compleet andere politiek, de stad werd militair versterkt en de Spaanse troepen waren nooit ver weg. Oranje was in de jaren 1572-76 meerdere malen in Rotterdam en het gevaar van oorlog lag continu op de loer: zowel de Geuzen als de Spanjaarden zagen het belang van het militair-strategisch en economisch gunstig gelegen Rotterdam in. De stad had toen ongeveer 10.000 inwoners.

In 1588 verging een enorme Spaanse vloot – de Armada – in de Britse wateren. Maurits, de zoon van de vermoorde Willem van Oranje, dwong de Spanjaarden in het defensief en veroverde stad na stad op de Spanjaarden. In de Republiek der Verenigde Nederlanden ontstond een unieke politieke constructie, die werd bestuurd door de belangrijkste man in die tijd, raadspensionaris van Rotterdam (1576-1586) Johan van Oldenbarnevelt. Willem van Oranje was de eerste stadhouder van de Republiek.
Uitbreiding van de havens en stad
Door de Opstand kwamen steden in de Zuiderlijke Nederlanden, zoals met name Antwerpen, in economische problemen. Het handelsverkeer dat zich op die steden had gericht, verplaatste zich naar Rotterdam, Middelburg en Amsterdam. Ook kwam een grote stroom van Zuid-Nederlandse immigranten op gang. Een deel daarvan vestigden zich in Rotterdam. Deze ontwikkeling betekende een enorme stimulans voor de stad. De aanwezigheid van een haven met bijbehorende infrastructuur en een stedelijke nijverheid die scheepvaart en visserij bediende, maakten Rotterdam ook uitstekend geschikt om er oorlogsschepen uit te rusten. Deze nieuwe rol van Rotterdam en zijn haven, met grootschaliger vormen van handel, scheepvaart en nijverheid, maakten aanpassingen van de stedelijke infrastructuur noodzakelijk, ook doordat het Spaansgezinde Amsterdam door de Geuzen werden belegerd en Rotterdam hierdoor zijn handelspositie wist te versterken.
De grote uitbreiding van Rotterdam vond na ca 1590 plaats. Ongebruikte en bouwvallige panden werden afgebroken, de waterverversing, stadreiniging en afvalverwerking werden verbeterd, straataanleg werd gereguleerd, het wegennet verbeterd en uitgebreid en logistieke knelpunten in de aan- en afvoer van goederen verbeterd. De oude havens binnen de stadsmuren werden gesloten wegens ruimtegebrek en de buiten de stadsmuren gelegen havengebieden Blaak en Nieuwehaven werden uitgediept en verbreed. Tevens werd het Haringvliet vergraven tot havengebied. Tussen 1598 en 1606 werden Leuvenhaven, Wijnhaven, Scheepmakershaven, Bierhaven en Gladhaven gerealiseerd. Van Oldebarnevelt heeft geen direct orders hiertoe gegeven, maar zette zich in voor de bevordering van de Rotterdamse handel en nijverheid. Het verschil tussen de situatie voor de Opstand en erna, was dat de ontwikkeling van Rotterdam in een stroomversnelling raakte. Hiermee werd de grondslag gelegd voor belangrijke positie die de stad in de zeehandel zou verwerven en welke een enorme economische groei met zich mee zou brengen.
Een deel van de Oostzeevaart werd van Amsterdam overgenomen. Van grotere omvang was de Rotterdamse koopvaardij op Spanje, Portugal, Frankrijk, Engeland en Schotland. In Frankrijk was er vooral veel handelscontact met Rouaan. Uit bronnen blijkt dat er in Rotterdam handelaren in Franse wijnen zijn geweest. We weten dat de eerste Apon: Engebrecht Apon, wijnkoopman is geweest. De export vanuit Rotterdam bestond voor een groot deel uit haring. Rotterdam dankte zijn rijkdom aan de textielindustrie en de haringvisserij.






De Gouden Eeuw
De Gouden Eeuw is de belangrijkste periode uit de Nederlandse geschiedenis. Het pas ontstane ministaatje aan de Noordzee, ouderwets en hypermodern tegelijkertijd, kwam tot grote economische, culturele en wetenschappelijke bloei. De Dertigjarige Oorlog (1618-1648) had grote schade in Europa aangebracht. Spanjes rol als Europas machtigste land was voorbij en het erkende samen met Duitsland eindelijk de onafhankelijkheid van Nederland middels de Vrede van Münster. Hiermee kwam tevens een einde aan de Tachtigjarige Oorlog met Spanje. Nederlandse schepen namen de Spaanse en Portugese handelroutes over en Amsterdam werd Europa financiële centrum. Vooral vanwege de godsdienstvrijheid die in de Nederlanden bestond, trokken velen die in Europa vanwege hun geloof werden vervolgd naar de Republiek. Hier komt het gerucht vandaan dat de familie (H)apon gevluchtte Hugenoten uit Frankrijk zouden zijn.
De hoogste leiding van de Republiek berustte niet bij de adel en geestelijkheid zoals elders in Europa, maar bij een elite uit de burgerij. Deze regenten, zoals de bestuurders werden genoemd, kwamen doorgaans uit de koopmansstand. Politieke besluiten werden dan ook niet zozeer genomen om meer invloed en machtsuitbreiding in Europa of elders in de wereld te krijgen, maar om de handel te bevorderen of veilig te stellen. Amsterdam ontwikkelde zich tot de belangrijkste havenstad en het commerciële centrum van de wereld. Centraal hierin stond de functie van de stapelmarkt. De stapelmarkt was in die tijd onmisbaar voor de doorverkoop, overlading, bewaring en bewerking van binnengekomen producten.
Omstreeks 1670 beschikte de Republiek over circa 2000 grote vrachtschepen. De Republiek had hierdoor vrijwel een transportmonopolie op de wereldzeeën. Met name de koloniale handel bracht de Nederlanden veel rijkdom. Vanuit Indië, Bengalen, Ceylon en Malakka werden specerijen, peper, zijden en katoenen stoffen aangevoerd. Tussen de westkust van Afrika, Brazilië, de Cariben en Europa bestond de handel voornamelijk uit plantageproducten zoals suiker, zout, tabak en brazielhout en later uit slaven.
Rotterdam groeit door
Amsterdam mocht de belangrijkste havenstad zijn: ook Rotterdam profiteerde van deze hoogkonjunktuur en groeide terwijl ook de nijverheid, handel en koopvaardij zich enorm uitbreidden. Bij de volkstelling van 1622 was het aantal inwoners gegroeid tot ongeveer 20.000. Tegen het eind van de 17e eeuw zouden het er zelfs 50.000 zijn. Desondanks breidde de stad zich niet uit buiten zijn wallen en singels. De min of meer driehoekige ruimte tussen Coolsingel, Goudsesingel en de Nieuwe Maas bedroeg niet meer dan 140 hectare, dus de stad was werkelijk overbevolkt. Pas na 1825 zou zij zich buiten deze grenzen gaan uitbreiden.
Tussen 1585 en 1650 groeide Rotterdam aanzienlijk evenals de nijverheid, handel en koopvaardij. Antwerpen had zijn positie als havenstad verloren ten gunste van Rotterdam. Dit leidde tot een immigratie vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar onder andere Rotterdam. Voorheen werd er in Holland en in Rotterdam vooral in lastgoederen gehandeld zoals haring, bier, kaas, zout, hout, hennep en teer. De Zuid-Nederlanders werkten overwegend met “fijne waren” die meer kostbaar waren en per stuk op hun waarden werden gewaardeerd. Veel van de immigraten uit het zouden die zich met hun geld of bedrijf in de Hollandse steden kwamen vestigen, waren juist werkzaam in deze “fijne waren”. Wellicht dat Engebrecht zo’n immigrant was, we weten namelijk dat Engebrecht Apon van 1721 tot 1730 werkzaam was als wijnkoopman. Wijnen werden vooral vanuit Frankrijk geïmporteerd. Of Engebrecht nu als immigrant naar Rotterdam is gekomen of niet, hij werkte in elk geval in een florerende handel. De zuidelijke inbreng bestond hoofdzakelijk uit de bewerking en behandeling van luxe, hoogwaardige produkten; deze nering was nieuw en concurreerde niet met de bestaande bedrijvigheid. De komst van de Zuid-Nederlanders betekende zo een verrijking van en voor de Rotterdamse economie.
De haringvangst was in het begin van de 17e eeuw nog altijd de belangrijkste nering, maar krimpte in de loop van de eerste helft van de eeuw in. Het belang van de walvisvangst werd echter groter. De Noordse Compagnie die zich hiermee bezig hield, had behalve Kamers in Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen en Delft ook een Kamer in Rotterdam. Een andere belangrijke bedrijfstak was de zoetwatervisserij. Wat betreft de handel was de binnenvaart zeer belangrijk. Belangrijke richtingen waren de export naar het stroomgebied van Rijn, Maas en Schelde en de in- en uitvoer van goederen uit en naar Amsterdam, Middelburg en Dordrecht.
Naar Noord-Frankrijk werd er voornamelijk vis (meest haring) geëxporteerd, maar ook Rotterdamse lakens en granen en hout uit het Oostzeegebied, steenkolen uit Engeland en Schotland en Oost-Indische specerijen. De vaart op het Oostzeegebied viel door het Bestand terug, omdat Amsterdam zijn handelspositie weer wist te versterken. Uit Frankrijk werd er graan, canvas, papier, glas, zijden stoffen, zout, zuidvruchten en natuurlijk wijn en brandewijn geimporteerd. De wijnhandel was erg belangrijk en had zijn eigen haven: de Wijnhaven. Uit Engeland werden onder andere bokking, mout, steenkool en lood ingevoerd. Naar Engeland exporteerde Rotterdam verse vis, rogge, zout en Franse wijnen. Ook werd er op Schotland gevaren. Rotterdam exporteerde graan, zeep, brandewijn, Franse wijn, suiker en garens en importeerde voornamelijk steenkool, maar ook lood, wol en huiden. De vaart op Ierland was bescheiden. De vaart op Spanje en Portugal was belangrijk, maar niet zonder gevaren gezien de politieke spanningen tussen Spanje en de Nederlanden. Ook de vaart op de Middellandse Zee was hierdoor risicovol. Na de vrede van Münster nam de Rotterdamse vaart op Spanje echter een vogelvlucht.

VOC
In 1595 zeilden de eerste Nederlandse schepen oostwaarts. Na deze reis, die twee jaar duurde, bleken de vooruitzichten bemoedigend. Spoedig ontstonden in de Republiek diverse ‘Compagnieën van Verre’ die elkaar hevig beconcurreerden. Om confrontaties met de Spanjaarden en de Portugezen te vermijden, zochten de Nederlanders ook naar een doorvaart in noordoostelijke richting. Deze expedities strandden echter allemaal in het pakijs van de noordelijke zeeën. In 1602 wist Johan van Oldenbarnevelt de talloze handelsondernemingen, die inmiddels waren ontstaan, onder te brengen in de ‘Vereenigde Oost-Indische Compagnie’ (VOC) naar voorbeeld van de Engelse Oost-Indische Compagnie. De VOC bestond uit zes Kamers, die de steden Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen vertegenwoordigden in het college van de ‘Heren Zeventien’. Aan hen was het centrale bestuur van de VOC toevertrouwd.
De VOC werd de succesvolste commerciële onderneming in de wereld van die tijd. Bovendien werd het een economisch, politiek en militair wapen tegen de Spanjaarden en Portugezen. Op het hoogtepunt van haar macht had de VOC handelsposten in Perzië, India, China, Japan en Indonesië. Op Java werd de stad Batavia (het huidige Jakarta) gesticht, die het centrum van de handelsactiviteiten van de VOC in Azië werd. De rol van Rotterdam in verhouding tot de VOC is bescheiden. Tussen 1602 en 1609 nam de kamer Rotterdam driemaal met verschillende schepen deel aan uitredingen naar Oost-Indië. In de periode tot 1650 kwam gemiddeld één schip in de twee jaar vanuit Indië naar Rotterdam. De periode 1630-1650 was er een van zeer grote winsten. De schepen kwamen terug met kruidnagels, nootmuskaat, kamperfoelie, peper, kaneel, gom, lak, indigo, zijde, katoen, verschillende soorten hout, salpeter, zwavel, porselein en edelstenen.
In 1743 werd er geschreven over Pieter Happon, de eerste zoon van Engebrecht Apon
“Op den 5. Julij 1743 … De persoon van Pieter Happon van Rotterdam, welke in den Jare 1730 Jongman, en ongehuwt, zijnde voor Tamboer met het schip Haeften voor de Kamer Rotterdam is gevaren naer Oostindien, in den Jare 1740 zo haar comp. onderrigt wert, aldaar is overleden …”
Johannes Arnoldus Apon (1776-1823) was als matroos in dienst bij de VOC en vestigde zich in Nederlands Indië. Hij is stamvader van de grote Indonesische tak.


Woelige tijden
De toenemende nationale en internationale handel en koopvaardij vanuit Rotterdam hadden veel invloed op het economisch leven binnen de stad: diverse sectoren profiteerden ervan. Er ontwikkelden zich bedrijfstakken die zich speciaal op de haven en handel richten en in 1635 werd de Rotterdamse Wisselbank opgericht die het betalingsverkeer binnen de handel moest vereenvoudigen en bevorderen. In de 20 jaar na het Bestand werden er tal van nieuwe gildes opgericht als gevolg van de gunstige economische ontwikkelingen. Belangrijke nijverheidstakken waren de textielindustrie, de bierbrouwerij, de pottenbakkerij, de zeepziederij, de suikerraffinaderij, de wantmakerij en de kuiperij.
De familienaam Apon duikt op in een woelige tijd (1677) met grote immigrantenstromen buitenlanders die hun heil zochten in de Nederlanden. Of de eerste Apon één van deze heilzoekers was, weten we dus (nog) niet. De immigratie in Rotterdam zal sterk zijn beïnvloed door de contacten met Engeland, Frankrijk en Duitsland, waar Rotterdam door handel, scheepvaart en visserij mee was verbonden. Dat het gezin van Engebrecht Apon in een spannende tijd moet hebben geleefd staat vast. In het rampjaar 1672 brak er oorlog uit met Frankrijk, Engeland, Keulen en Münster en verloor de Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden grote stukken land. Rotterdam bleef dankzij de Hollandsche Waterlinie buiten handen van de vijanden. Ter zee werd Engeland verslagen en in 1674 werd er vrede getekend met Engeland, Keulen en Münster. De oorlog met Frankrijk duurde echter door tot 1678 en in 1688 brak er opnieuw oorlog uit met Frankrijk (de Negenjarige Oorlog). In 1697 werd de vrede getekend, die echter door alle partijen als wapenstilstand werd gezien. In de 18e eeuw zouden de Nederlanders nog vaker de wapens ter hande moeten nemen.


Bronnen:
Stad in aanwas, Geschiedenis van Rotterdam tot 1813, Arie van der Schoor.
www.rotterdam.nl
delfshaven.rotterdam.nl
www.minbuza.nl
www.engelfriet.net
www.stedengeschiedenis.nl
www.dbnl.org